- doorlopen
- пройти; пробежать; обегать; натереть ноги; растечься, расплыться doorliep e.OVT.imp. doorliepenm.OVT.imp. heeft doorlopen VTT.pref. doorlopen liep doore.OVT.imp. liepen doorm.OVT.imp. is doorgelopen VTT.pref.
Deens-Russisch woordenboek. 2015.